Een schim in een donkere pij kwam op een zwarte Friese merrie naar het kasteel van Edam gereden. Hij had in het Rotterdamse café De Heaven gehoord van de uitgebreidde bibliotheek van het kasteel en vond het de moeite waard om deze eens te bezoeken.
Toen de man het hek van het gebouw aankwam liet hij zijn merrie, Muoike, halt houden. Hij steeg af en leidde het aan de teugel de abdij.
Hij klopte een aantal keren aan en wachtte ongeduldig af.
Het weer was onguur en de regen en wind maakte hem nat tot op zijn huid waarbij het maanlicht glinsterde op zijn natte en verwaaide haardos.