Jan was nog maar net aangesteld als hoofdwachter. Jan was aangestelt door de Keizer, en was voorheen werkzaam in de gardes van de keizer. Jan was al oud, maar nog een harde vechter. Probleem was dat hij één arm miste. Echter met twee handen op de rug had hij een voor een alle wachters van Everdingen verslaan om zichzelf te bewijzen. Nu was hij de onbetwiste leider. De Keizer wilde dat zijn zoon veilig was op zijn, kleine, kasteel.
En dan nu de eerst bezoeker. Een priester, en schijnbaar familie. Jan besloot om deze persoonlijk te woord te staan. Immers moesten de mannen nog veel leren.
Gegroet heer, ik zie dat Jah met u gaat. Ik neem aan dat u het niet erg vind dat we u en uw rijtuig doorzoeken voor we u binnenlaten. U weet wel, de zoon van de Keizer, en ik wil niet nog een arm kwijt raken.
Een oud grapje dat hij vaak aanhaalde. Zonder op zijn antwoord te wachten knikte hij naar de mannen, die even naar hem keken.
Hup, stelletje kwansen, doorzoek de koets, onder de banken in de koffer, onder de koets en bok en dak. Ja ook de paarden. Ach, domme swans, zo doe je dat. Moet ik ook alles zelf doen. Water en droog brood voor 3 dagen voor jou.
Na niets gevonden te hebben, glimlacht Jan. Wellicht kunt een vrijbrief laten schrijven door heer de Ligne, dan kunt u volgende keer sneller door. Ik zal u begeleiden naar de stallen en u dan laten aankondigen. Kom...